De enige vader die ik tijdens mijn atletiekcarrière had, was Els Vader. Het klinkt misschien een beetje cru, maar die gedachte schoot gisteravond wel degelijk door mijn hoofd. Trigger was het zien van een fragment van de Olympische Spelen van 1992. De Engelse 400 meterloper Derek Redmond raakte daar tijdens zijn race geblesseerd, zag zijn droom van een Olympische medaille vervliegen, en sleepte zich met een hamstringblessure toch naar de finish. Daarbij kreeg hij de laatste 120 meter gezelschap van zijn vader, die van de tribune kwam om zijn gekwetste zoon te ondersteunen.
Het fragment was van een tranentrekkende schoonheid. En ik zal niet de enige zijn geweest, die met vochtige ogen op de bank zat. Wat een emotie, nota bene uitgekozen door ‘de Mart’, in zijn eerbetoon bij De Wereld Draait Door. En dan ga je, ’s avonds tegen elven, toch even terug naar je eigen actieve sportperiode. Vooropgesteld: ik was geen hoogvlieger, maar wist met beperkte middelen en een groot lijf toch zo mijn succesjes te boeken. Zo was ik op 12-jarige leeftijd de eerste winnaar van de penaltybokaal, bij ZVC Jong Vught. Elke week schoten alle zaalvoetballers drie penalty’s op een keeper. En aan het eind van het jaar was de wisselbeker voor mij. Later werd mijn prijzenkastje uitgebreid met nog een wisselbeker: die voor snelste Vughtse renner bij de jaarlijkse hometrain-wedstrijden, waar ik met mijn koppelgenoot elk jaar hoge ogen gooide. En als actief atleet maakte ik deel uit van de kwartetten die Zuid-Nederlands kampioen én Nederlands studentenkampioen op de 4 x 100 meter estafette werden. Allemaal lang geleden.
Wanneer ik terugdenk aan die tijd, kan ik niet anders dan concluderen dat mijn vader eigenlijk maar weinig van die succesjes heeft meegekregen. Mijn moeder trouwens ook niet. Ze stonden niet langs de lijn, terwijl wij een flinke steenworp van de atletiekbaan woonden. Ze gingen trouwens ook niet bij mijn broertje kijken. Maar die zat op scouting, dus dat was ook lastiger. En ze waren er dus ook niet bij toen ik een estafettestokje liet vallen, toen ik met twee valse starts uit een wedstrijd werd geschoten en toen ik, voorafgaand aan een atletiektraining, mijn kuitbeen brak bij een partijtje voetbal. Want elke medaille heeft een keerzijde. Heb ik dat gemist? De eerlijkheid gebiedt me te zeggen: toen niét, maar nu, na het zien van de beelden van vader en zoon Redmond, misschien toch wél.
Mijn ouders zijn allebei alweer meer dan tien jaar dood. Ik ben inmiddels zelf al 13 jaar vader. En ik probeer er zoveel mogelijk bij te zijn, wanneer Daan en Koen met hun team moeten basketballen. Ongeacht of dat nu thuis of uit is, ongeacht of ze nu bovenaan of onderaan staan, ongeacht of ze nu de sterren van de hemel spelen of gewoon wat meehobbelen. Waarom? Gewoon, omdat ik denk – of hoop – dat kinderen dat van hun ouders verwachten. Omdat het een oprechte blijk van interesse is. En omdat je er dan voor je kinderen kunt zijn, wanneer ze een succesje te vieren hebben of, en dat is gelukkig nog niet het geval geweest, wanneer ze een tegenslag te verwerken krijgen. Want Derek Redmond mag dan weliswaar geen Olympische medaille thuis in de kast hebben hangen: hij zal nooit vergeten dat zijn vader alle beveiligers afschudde om er op die Olympische atletiekbaan te zijn, voor zijn zoon. Krijg ik verdomme weer natte ogen …