Een goede vriend vertelde me pas dat hij besloten had om een paar dagen per week als fietskoerier te gaan werken. Hij rijdt nu drie dagen per week voor een groot bedrijf pakjes door een grote stad heen. Met als zowat voornaamste motivatie dat hij een buitenmens is en wanneer hij de hele dag achter een bureau zit ongelukkig wordt. Eerlijk is eerlijk: ik heb dat minder, een stuk minder zelfs. Ja, ik kan oprecht genieten van de zon op mijn huid – sterker nog: leef dan helemaal op – maar ben niet zo van het wandelen om het wandelen of het fietsen om het fietsen. Bij mij moet er dan toch écht een stok achter de deur zijn, die me als het ware naar buiten jaagt.
Die stok is er momenteel natuurlijk wél. Mijn trombosebeen, hoogstwaarschijnlijk toch vooral veroorzaakt door te weinig beweging. Dat heeft me er in elk geval toe gebracht dat ik twee keer per dag de fiets pak om mijn werkzaamheden te onderbreken en er even op uit te gaan. Puur functioneel overigens. Het ene ritje voert me structureel richting groenteboer of slager, het andere naar de supermarkt, voor de rest van de dagelijkse boodschappen. Dat ritme probeer ik er – weer in, weer uit – in te houden. Vught is maar een dorp, dus veel langer dan 10 minuten zit ik voor die tripjes ook niet op mijn oer-Hollandsche Gazelle.
Voor de noodzakelijke extra beweging ga ik de deur niet uit. Daarvoor kruip ik tegenwoordig twee tot drie keer in de week op mijn gloednieuwe hometrainer. Die heeft op de zolder in huize De Kort een plekje verworven schuin achter de Playstation met luie gamestoel van mijn nageslacht. Ik ga dan ook zéker niet fietsen, wanneer zij – met de koptelefoon op driftig communicerend met hun al even triggerhappy vriendjes – Fortnite of Overwatch aan het spelen zijn. Ik zoek de rustige momenten op (een keertje ’s ochtends als ik alleen thuis ben, tijdens hun basketbaltraining of in het weekend) om op mijn nieuwverworven vriendje te klimmen. En dus binnen te gaan fietsen. Waarom niet buiten? Omdat ik een relatief watje ben. Nat worden vind ik op zich nog niet zo erg, maar ik heb een hekel aan kou. En weet dus van mezelf dat ik in de winter écht niet ’s avonds een stukje ga fietsen. Met mijn vier versnellinkjes kom ik dan ook niet ver.
Op de thuistrainer – weg met de taalverloedering! – voel ik me prettig, heb ik het gevoel dat ik écht iets doe én kan ik bovendien aardig uit de voeten. Wanneer ik over mijn linkerschouder kijk zie ik mijn grootste sportprijs staan. De Rien van Bakel wisseltrofee, die ik als laatste winnaar mee naar huis mocht nemen. Die verdiende ik in een ver sportverleden bij het … hometrainen, in die dagen een buitengewoon populair evenement bij onze lokale voetbalclub.
Vanochtend zag ik op Facebook een foto van een Nederlandse topatleet, na zijn cardiotraining op de hometrainer. Met ontbloot en gespierd bovenlijf poseren naast een hometrainer waar die van mij twee keer in past. Dat soort foto’s gaan jullie van mij niet te zien krijgen (ik hoor de digitale zucht van verlichting). Toch is ook de gezondheid van mijn lijf het doel waarmee ik weer op dat fietsje ben gestapt. En dus fiets ik vrolijk verder: bidonnetje water erbij, Spotify-playlist op de oren en trappen maar. Heerlijk.